RECHTSPRAAK: wanneer valt een VZW onder de vennootschapsbelasting?
De rechtsvorm van een belastingplichtige is niet doorslaggevend voor het bepalen onder welk stelsel een entiteit moet worden belast. Om een VZW aan de vennootschapsbelasting te onderwerpen moet worden onderzocht of de VZW een onderneming exploiteert of verrichtingen van winstgevende aard stelt.
Bespreking
Belangrijke criteria hierbij zijn volgens het hof:
- de duur van de verrichtingen;
- het herhaald karakter;
- de organisatie en de aangewende nijverheid of handelsmethoden.
Het hof stelt vast dat de betrokken VZW voor haar leden een begrafenisfonds heeft opgericht waarvan de regels duidelijk staan omschreven in de statuten. De VZW betaalt bij het overlijden van een lid (of gezinslid ervan) de kosten van de kist, het lijkengewaad, de reis- en vervoerskosten naar Turkije en de begrafeniskosten. Hier staat lidgeld tegenover, waarvan het bedrag toeneemt met de leeftijd. Wie niet betaalt binnen de eerste drie maanden, kan op het fonds geen beroep doen. Nieuwe leden of gezinsleden die een blijvende of dodelijke ziekte ontwikkelen en dit niet meedelen, kunnen bij overlijden binnen het eerste jaar niet genieten van de voordelen van het fonds. De leden kunnen de betaalde bijdragen ook niet terugeisen en het verlaten of terug toetreden tot het fonds gaat gepaard met bijkomende kostenbijdragen.
Het hof leidt hieruit af dat het begrafenisfonds functioneert als een uitvaartverzekering: tegen betaling van een premie dekt het fonds de kosten en uitgaven van de dienstverlening naar aanleiding van een begrafenis. Ofschoon de VZW geen reclame maakt, werkt de belastingplichtige volgens het hof volgens de principes van economisch rendement. De VZW doet beroep op een professionele begrafenisondernemer en de statuten schrijven strikte regels voor die het maximaliseren van het rendement beogen. De lidgelden zijn niet louter kostendekkend aangezien de inkomsten van het fonds in grote mate de kosten overstijgen.
Beoordeling
Volgens het hof is het nastreven van winst voor de leden of voor de VZW zelf niet doorslaggevend voor de toepasselijkheid van de vennootschapsbelasting. Een VZW kan aan de vennootschapsbelasting worden onderworpen, ook als ze geen winsten aan de leden uitkeert, van zodra blijkt dat ze zich bezighoudt met de exploitatie van een onderneming of met verrichtingen van winstgevende aard.
Het hof verwerpt ook de stelling van de belastingplichtige dat het organiseren van de begrafenissen ondergeschikt is aan haar onbaatzuchtig doel. Volgens het hof is de organisatie van het begrafenisfonds geen alleenstaande of uitzonderlijke verrichting in de zin van artikel 182, 1° WIB92. De activiteiten van het begrafenisfonds zijn ook geen bedrijvigheid die slechts bijkomstig op nijverheids-, handels- of landbouwverrichtingen betrekking hebben (art. 182, 3° WIB92), vermits uit de geldstromen blijkt dat het organiseren van begrafenissen voor haar leden de hoofdactiviteit van de VZW is en de overige culturele activiteiten van bijkomstige aard zijn.
BRON: Antwerpen (burg.) (B6Me k.) nr. 2019/AR/577, 15 september 2020, Fisc.Koer. 2020 (weergave JACOBS, A.), afl. 15, 363, noot JACOBS, A.; FJF 2021 (samenvatting), afl. 4, 139.